VAN EXPERIMENT TOT STEVIG BELEID: EVOLUTIE EN BELANGRIJKE MIJLPALEN
Foto © Dijk92
Sinds de opname in het Erfgoeddecreet van 2004 zijn de cultureelerfgoedconvenants uitgegroeid tot een gewaardeerd instrument voor het lokale en bovenlokale cultureelerfgoedbeleid. Wat begon als een experimentele samenwerking met enkele steden, is nu een breed gedragen model dat erfgoedzorg lokaal verankert én versterkt.
De decretale doelstelling van het convenant is helder: lokale besturen aanzetten om een duurzaam en integraal beleid te voeren voor het aanwezige cultureel erfgoed. Twee instrumenten staan daarbij centraal: > het vergroten van het maatschappelijke draagvlak; > uitwisseling van kennis en expertise.
Het zijn de basisvoorwaarden voor een efficiënt en effectief lokaal erfgoedbeleid.

Foto © CO7
Duurzame beleidsontwikkeling
Het decreet van 2004 definieerde een cultureelerfgoedconvenant als volgt: “een overeenkomst met resultaatsverbintenis tussen de Vlaamse Gemeenschap en een gemeente of een samenwerkingsverband van omliggende gemeenten met het oog op de uitbouw van een duurzaam en integraal beleid met betrekking tot het cultureel erfgoed op lokaal niveau.” Tot op vandaag blijft deze definitie in de kern nog steeds overeind.
Invoering beleidsperiode
Het decreet introduceerde een beleidsperiode van maximaal zes jaar per convenant. In de experimentele fase werden de convenants jaarlijks hernieuwd. Het opzet in 2004 was om jaarlijks drie nieuwe erfgoedconvenants te sluiten, waardoor het aantal convenants geleidelijk groeide.
De lokale besturen volgen deze procedure:
- Jaar 1 van de gemeentelijke legislatuur: lokale besturen maken, in afstemming met de lokale meerjarenplanning, hun aanvraag op voor de subsidiëring van het intergemeentelijke samenwerkingsverband om het lokale cultureelerfgoedbeleid uit te voeren.
- Jaar 2: de aanvraag wordt ingediend en behandeld door de Vlaamse Gemeenschap, wat al dan niet resulteert in een convenant;
- Jaar 3: start van het convenant.
Voor het convenant met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) geldt een afwijkende beleidsperiode die de legislatuur van het Vlaams Parlement volgt. Zo is er afstemming mogelijk met de brede cultuurbeleidsplanning van de VGC.

Erfgoedcel Denderland - Foto © Gert Swillens
Intergemeentelijke samenwerking
Ook kleinere gemeenten stappen in
In de eerste jaren konden vooral de grotere steden een convenant sluiten. Al snel bleek dat ook kleinere steden en gemeenten baat hadden bij de ondersteuning die een convenant kon bieden. Daarom voorzag het Erfgoeddecreet van 2004 ruimte voor intergemeentelijke samenwerkingsverbanden (IGS): clusters van lokale besturen die samen een cultureelerfgoedcel konden oprichten en een gedeeld beleid voeren. Vanaf toen stapten meer en meer samenwerkingsverbanden in.
Financiering en regionale spreiding
Met de decretale verankering van de convenants kwam er ook een specifieke financieringswijze.
- Eerst werden de subsidies gekoppeld aan de inwonersaantallen en ingedeeld in enkele types van grootte.
- Sinds het decreet van 2017 zijn niet langer de inwonersaantallen bepalend voor de hoogte van het subsidiebedrag, maar wel de noden van het cultureel erfgoed en meer algemeen de kwaliteit van het plan van aanpak in het aanvraagdossier.
In de eerste jaren was de regionale spreiding van de convenantsgebieden een belangrijk criterium bij de toekenning van nieuwe convenants. Het doel was een netwerk van erfgoedcellen over heel Vlaanderen uit te bouwen.
Nadruk op integrale en geïntegreerde benadering
Verruimde invulling van convenants
In het decreet van 2008 werd het begrip ‘integrale benadering’ verder doorgetrokken in de convenants. Ze moesten van dan af het hele lokale cultureelerfgoedbeleid omvatten. Ook de beoordelingscriteria werden aangepast om die bredere scope voldoende te weerspiegelen in de beoordeling.
Door die verruimde invulling omvatte een convenant vanaf 2009 afspraken over drie sporen:
- expertise-uitwisseling en samenwerking, gecoördineerd door de cultureelerfgoedcel (een voortzetting van de eerdere opdracht);
- cultureelerfgoedfora die overleg en participatie mogelijk maken;
- ondersteuningsbeleid om de uitvoering te versterken.
Cultureelerfgoedfora: ruimte voor een nieuw experiment
Het tweede spoor was de uitbouw van een cultureelerfgoedforum. Zo’n forum fungeerde als netwerk van collectiebeherende en andere cultureelerfgoedorganisaties, met een gezamenlijk doel: diverse erfgoedpraktijken samenbrengen en de verhalen van een stad of streek vertellen vanuit een brede en geïntegreerde werking.
Een belangrijk uitgangspunt daarbij was de diversiteit van het cultureel erfgoed, verbonden aan uiteenlopende groepen en gemeenschappen. Het innovatieve lag hierin dat een forum niet gebonden was aan één gebouw of aan één type werking. De in die periode toenemende aandacht voor de verhalen van de stad of streek vormde een belangrijke katalysator voor dit experiment.
Vier steden gingen via het cultureelerfgoedconvenant van 2009-2014 met deze experimentele opdracht aan de slag: Antwerpen, Brugge, Brussel en Gent. Ze onderzochten verschillende pistes om een netwerk uit te bouwen en te ondersteunen. Na 2014 werd de experimentele fase niet verlengd of opengesteld voor andere convenants. Het concept van een forum leefde verder in de vernieuwde stedelijke musea, zoals het STAM in Gent of het MAS in Antwerpen, of binnen de cultureelerfgoedcel, zoals in Brugge.
Complementaire ondersteuning
Het derde spoor legde de nadruk op de lokale verantwoordelijkheid voor een eigen cultureelerfgoedbeleid. Sinds 2009 worden de Vlaamse middelen explicieter als aanvullend gezien op de inspanningen van de lokale besturen.
- In de convenants 2009-2014 kregen besturen 12.500 euro extra per jaar voor elk erkend museum ingedeeld bij het basisniveau. In totaal ging het om 14 musea. Voor 2009 subsidieerde de Vlaamse Gemeenschap deze organisaties nog rechtstreeks.
- Ook voor een reeks tijdschriften over lokale geschiedenis gold een overgangsregeling. Hun vroegere subsidies, toegekend door de Vlaamse Gemeenschap, werden toegevoegd aan de middelen voor het cultureelerfgoedconvenant.
Meer informatie over het complementaire karakter van een convenant vind je in het volgende hoofdstuk.

Foto © COMEET
Aandacht voor immaterieel erfgoed
Samen met het cultureelerfgoedbeleid evolueerden ook de convenants naar een verdere verbreding van het erfgoedbegrip. Het immaterieel erfgoed kreeg daarbij steeds meer aandacht, zeker sinds de Unesco-conventie van 2003 voor het borgen van immaterieel cultureel erfgoed.
Zo werd in de memorie bij het decreet van 2012 voor het eerst expliciet vermeld dat erfgoedcellen ook de opdracht hebben om gemeenschappen, groepen en individuen te begeleiden bij het borgen van hun immaterieel erfgoed.
Immaterieel erfgoed omvat gewoontes, kennis en praktijken van vandaag, die mensen hebben meegekregen en graag willen doorgeven aan toekomstige generaties. Voor het borgen van immaterieel erfgoed werken cultureelerfgoedcellen samen met de brede erfgoedgemeenschap: iedereen die de erfgoedpraktijk een warm hart toedraagt, er actief aan deelneemt of ze ondersteunt.
Van lokale naar bovenlokale werking
In het decreet van 2017 werd de ondersteuning via convenants voor het eerst omschreven als ‘werkingssubsidie voor het opnemen van een dienstverlenende rol op bovenlokaal niveau’.
- Het doel: erfgoedbeheerders en erfgoedgemeenschappen ondersteunen bij de zorg voor en omgang met cultureel erfgoed.
- De aanvraag moet nog sterker dan voordien vertrekken van afgebakende en aantoonbare noden voor roerend en immaterieel erfgoed.
- Samenwerking en netwerking zijn centrale begrippen.
Vanaf dan kan een stad of samenwerkingsverband een dienstverlenende rol opnemen buiten het eigen grondgebied. Het wordt dus mogelijk om bepaalde taken voor een bredere regio dan het werkingsgebied op te nemen, bijvoorbeeld rond depotbeleid. Op dit moment zijn er geen convenants actief met een dergelijke uitgebreide werking.

Foto © ECRU
Continue groei en evaluatie
Het Departement Cultuur, Jeugd en Media monitort en evalueert het succes van de convenants regelmatig om
- na te gaan of de doelstellingen van het instrument worden bereikt;
- het beleid bij te sturen op basis van nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen.
Met de verfijning van het instrument in de verschillende decreten kreeg het convenantensysteem de voorbije 25 jaar stap voor stap vorm.
- Het gewicht van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden groeide: alleen zij kunnen vandaag nog een cultureel-erfgoedconvenant sluiten.
- Er is een uitzondering voor de vijf kunststeden (Antwerpen, Brugge, Gent, Leuven en Mechelen) en de VGC: hier gebeurt de aanvraag via delegatie aan een collectiebeherende organisatie op het grondgebied. Door de opvallend grote hoeveelheid aan cultureel erfgoed en betrokken actoren in die steden is een afzonderlijk convenant gerechtvaardigd.
De evolutie naar intergemeentelijke samenwerking zorgt voor schaalvoordelen, gedeelde expertise en een sterker netwerk. Na 25 jaar zijn er 27 erfgoedcellen, die zijn uitgegroeid tot onbetwiste spilfiguren in het cultureelerfgoedlandschap in Vlaanderen en Brussel.
Wat begon als een kleinschalig experiment in drie steden, is vandaag een breed gedragen instrument dat de ruggengraat vormt van het bovenlokale cultureelerfgoedbeleid in Vlaanderen.