Hoe het begon: de geboorte van de cultureelerfgoedconvenants

Erfgoedcel Denderland - Foto © Gert Swillens

Begin 21ste eeuw: een kantelpunt

Rond 2000 stond Vlaanderen voor een scharniermoment in de manier waarop men cultureel erfgoed benaderde. Met het Museumdecreet (1996) kreeg cultureel erfgoed voor het eerst een beleidskader. Toch schoot het decreet tekort: het bredere roerend en immaterieel erfgoed kwam te weinig in beeld en niet alle niveaus van cultureel erfgoed – van internationaal tot lokaal – werden meegenomen.

De start van een cultureelerfgoedbeleid leidde tot jaren van verbreding: begrippen als integraal en geïntegreerd werken kwamen meer en meer op de voorgrond. Tegelijk was er nood aan een nieuw instrument dat de lokale dynamiek kon versterken én ruimte bood voor experiment.

> Geïntegreerd versus integraal cultureelerfgoedbeleid

Erfgoed Haspengauw - Foto © Kevin Vanhees

Ontstaan van de cultureelerfgoedconvenants

Samenwerking als basis

In 2000 werd het concept van de cultureelerfgoedconvenants gelanceerd via een experimenteel reglement. Het zijn samenwerkingsakkoorden tussen de Vlaamse Gemeenschap en lokale besturen, met als doel cultureel erfgoed dichter bij de mensen te brengen.

De focus lag op drie punten:

  • erfgoed ontsluiten;
  • participatie rond erfgoed stimuleren;
  • het maatschappelijk draagvlak versterken.

Het opzet van bij het begin was dat de Vlaamse Gemeenschap en het lokale bestuur dat samen zouden doen. Samenwerking via het convenant moest meer opleveren dan wat elke partij afzonderlijk zou kunnen bereiken. Een convenant betekent een gezamenlijk engagement van de twee partners: samen de verantwoordelijkheid opnemen voor het cultureel erfgoed.

Eerste experimentele stappen

De start was bewust experimenteel. In juni 2000 werden de eerste drie convenants gesloten: met Antwerpen, Brugge en Gent . Dankzij de extra middelen richtten deze steden een cultureelerfgoedcel op: kleine, wendbare teams die het cultureelerfgoedbeleid lokaal mee vorm gaven en projecten opzetten met musea, archieven, vrijwilligers en andere lokale partners.

Die aanpak sloeg aan. De erfgoedcellen werden al snel erkend als gangmakers van een vernieuwend erfgoedbeleid. Ze brachten het lokale cultureel erfgoed dat buiten het beheer van erkende of gesubsidieerde collectiebeherende organisaties viel, onder de aandacht, verbeterden de zorg ervoor en creëerden een draagvlak voor een breder cultureelerfgoedbeleid.

Groei en verankering

Tijdens de experimentele fase groeide het aantal convenants gestaag:

  • 2002: convenants met Mechelen, Leuven en Tongeren;
  • 2003: de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
  • 2004: Ieper en Kortrijk.

De proefperiode werd positief geëvalueerd door zowel de lokale besturen als de Vlaamse Gemeenschap. Daarom kregen de convenants in 2004 een vaste plek in het nieuwe Erfgoeddecreet.

Foto © Erfgoedcel Brugge

> De pluspunten van een convenant

Troeven van cultureelergoedconvenants

Verbreding van het erfgoedbegrip

De convenants zorgden voor een vernieuwende manier van samenwerken tussen besturen. Zo kwam voor het eerst een brede waaier van zowel roerend als immaterieel erfgoed in beeld. Niet alleen de kunsthistorische kwaliteit telde als graadmeter, maar ook grote en kleine verhalen of technische kennis kregen meer aandacht in de omgang met cultureel erfgoed.

Meer samenwerking en kennisdeling

Dankzij de convenants werd veel meer over de muurtjes van individuele instellingen gekeken. Expertise werd gedeeld en beschikbaar gemaakt voor het brede erfgoedveld. Het principe van samenwerking en kennisdeling groeide uit tot een belangrijk aspect van het huidige cultureelerfgoedbeleid.

Open benadering

Tot slot introduceerden de convenants een open visie op cultureel erfgoed. Daardoor kon ook rond nog niet ontwikkelde of erkende domeinen van erfgoed beleid ontwikkeld worden. Die openheid blijft tot op vandaag een cruciaal kenmerk van het Vlaamse beleid.

Erfgoedcel Brugge - Foto © Matthias Desmet